Wrattig tipje

Janolus hyalinus (Alder & Hancock, 1854)

Family
Janolidae
Superfamily
Proctonotoidea
Suborder
Cladobranchia
Order
Nudibranchia
Superorder
Nudipleura
Subterclass
Ringipleura
Infraclass
Euthyneura
Subclass
Heterobranchia
Class
Gastropoda
Phylum
Mollusca
Kingdom
Animalia
Janolus hyalinus
Wrattig tipje © Peter H. van BRAGT
Janolus hyalinus
Eikapsel © Peter H. van BRAGT
Voedsel © Peter H. van BRAGT

Lengte

Max ca. 30 mm.

Synoniemen

Antiopa hyalina (original name)Janolus flagellatus

Karakteristieke kenmerken

De cerata lopen voor de rhinoforen, over de gehele voorrand van de kop. Tussen en aan de basis van de rhinoforen een carunkel. Rhinoforen zijn dicht bezet met grove wratachtige structuren van verschillende afmetingen. Kleine spitse wratten op de spitse cerata

Andere kenmerken

Lengte tot circa 30 mm. Lichaam is bezet met spitse, slanke cerata. Geen cerata op de korte, spitse staart en de centrale rug. De staart is meestal niet zichtbaar door de overhangende achterste cerata. De cerata zijn aan de basis smaller dan in het midden. Korte koptentakels die vaak niet herkenbaar, door de overhangende cerata bedekt zijn. Brede voet met op de voorrand afgeronde hoeken.

Te verwarren met

Onmiskenbaar

Kleur

Lichaam is semitransparant crèmekleurig tot grijs met bruine of oranje vlekken. Variabel wit pigment op de rug. Kleine donkere pigmentpuntjes op de cerata. De donkerbruine tot zwarte vertakkingen van de middendarmklier zijn beperkt zichtbaar in de onderste helft van meestal slechts een deel van de cerata en niet zichtbaar in de cerata op de kop. Geen witte pigmentkap op de toppen van de cerata.

Eieren

Onmiskenbaar. Een lange dunne draad met omgeslagen U-vormige lussen, die karakteristiek in een slordige kluwen, zelden in een slecht gestructureerde linksgedraaide kluwen, op of in de buurt van de prooi worden afgezet. De eitjes/embryo’s vormen een continue witte draad.

Prooi

Mosdiertjes, Bryozoa: diverse struikvormige soorten mosdiertjes: o.a. Wimpermosdiertje, Bicellariella ciliata, Steenmosdiertje, Scrupocellaria scruposa en Spiraalmosdiertje, Crisularia plumosa.

Endo- en Ectoparasieten

Er worden jaarlijks en regelmatig door met ectoparasitaire copepode, Doridicola agilis aff., geïnfecteerde slakken waargenomen in de Oosterschelde. Soms met tientallen parasieten of meer op een enkele slak. Er zijn geen Nederlandse waarnemingen bekend van copepode endoparasieten in deze soort.

Opmerkingen

Een cryptische, onopvallende soort. De soort leeft goed gecamoufleerd tussen de prooien, waar het ook enigszins op lijkt. Mogelijk is deze soort 's nachts actiever dan overdag. Als de dieren worden lastig gevallen kunnen ze hun cerata afsnoeren. Dit fenomeen heet autotomie. Mogelijk helpt dit de dieren om predatie te overleven.

Seizoenstrend

In Nederland zijn er jaarlijks waarnemingen. De grootste aantallen in de zomer en de herfst. Eiersnoeren ook vooral in de zomer en herfst. Elders in Europa de meeste waarnemingen van juli t/m maart en minder van april t/m juni.

Verspreiding in Nederland

Eerste Nederlandse waarneming is uit 1990. Algemeen in de Oosterschelde. Slechts zelden in het Grevelingenmeer en de Noordzee waargenomen. Geen geregistreerde waarnemingen uit de Westerschelde, Veerse Meer, Haringvliet en Waddenzee of aangespoeld op de Noordzeestranden.

Verspreiding in Europa

Noorwegen, Groot Brittannië, Ierland, Nederland, België, Frankrijk, tot in de Westelijke Middellandse Zee.