Wrattig tipje
Janolus hyalinus (Alder & Hancock, 1854)
Family
Janolidae
Superfamily
Proctonotoidea
Suborder
Cladobranchia
Order
Nudibranchia
Superorder
Nudipleura
Subterclass
Ringipleura
Infraclass
Euthyneura
Subclass
Heterobranchia
Class
Gastropoda
Phylum
Mollusca
Kingdom
Animalia
Lengte
Max ca. 30 mm.Synoniemen
Antiopa hyalina (original name)Janolus flagellatus
Karakteristieke kenmerken
De cerata lopen voor de rhinoforen, over de gehele voorrand van de kop. Tussen en aan de basis van de rhinoforen een carunkel. Rhinoforen zijn dicht bezet met grove wratachtige structuren van verschillende afmetingen. Kleine spitse wratten op de spitse cerataAndere kenmerken
Lengte tot circa 30 mm. Lichaam is bezet met spitse, slanke cerata. Geen
cerata op de korte, spitse staart en de centrale rug. De staart is
meestal niet zichtbaar door de overhangende achterste cerata. De cerata
zijn aan de basis smaller dan in het midden. Korte koptentakels die vaak niet herkenbaar, door de overhangende cerata bedekt zijn. Brede voet met op de voorrand afgeronde hoeken.Te verwarren met
Onmiskenbaar Kleur
Lichaam is semitransparant crèmekleurig tot grijs met bruine of oranje
vlekken. Variabel wit pigment op de rug. Kleine donkere pigmentpuntjes
op de cerata. De donkerbruine tot zwarte vertakkingen van de middendarmklier
zijn beperkt zichtbaar in de onderste helft van meestal slechts een
deel van de cerata en niet zichtbaar in de cerata op de kop. Geen witte pigmentkap op de toppen van de cerata.Eieren
Onmiskenbaar. Een lange dunne draad met omgeslagen U-vormige lussen, die
karakteristiek in een slordige kluwen, zelden in een slecht
gestructureerde linksgedraaide kluwen, op of in de buurt van de prooi
worden afgezet. De eitjes/embryo’s vormen een continue witte draad.Prooi
Mosdiertjes, Bryozoa: diverse struikvormige soorten mosdiertjes: o.a. Wimpermosdiertje, Bicellariella ciliata, Steenmosdiertje, Scrupocellaria scruposa en Spiraalmosdiertje, Crisularia plumosa.Endo- en Ectoparasieten
Er worden jaarlijks en regelmatig door met ectoparasitaire copepode, Doridicola agilis aff., geïnfecteerde slakken
waargenomen in de Oosterschelde. Soms met tientallen parasieten of meer
op een enkele slak. Er zijn geen Nederlandse waarnemingen bekend van
copepode endoparasieten in deze soort.Opmerkingen
Een cryptische, onopvallende soort. De soort leeft goed gecamoufleerd
tussen de prooien, waar het ook enigszins op lijkt. Mogelijk is deze
soort 's nachts actiever dan overdag. Als de dieren worden lastig
gevallen kunnen ze hun cerata afsnoeren. Dit fenomeen heet autotomie.
Mogelijk helpt dit de dieren om predatie te overleven.Seizoenstrend
In Nederland zijn er jaarlijks waarnemingen. De grootste aantallen in de zomer
en de herfst. Eiersnoeren ook vooral in de zomer en herfst. Elders in Europa de meeste waarnemingen van juli t/m maart en minder van april t/m juni.Verspreiding in Nederland
Eerste Nederlandse waarneming is uit 1990. Algemeen in de Oosterschelde.
Slechts zelden in het Grevelingenmeer en de Noordzee waargenomen. Geen
geregistreerde waarnemingen uit de Westerschelde, Veerse Meer,
Haringvliet en Waddenzee of aangespoeld op de Noordzeestranden.Verspreiding in Europa
Noorwegen, Groot Brittannië, Ierland, Nederland, België, Frankrijk, tot in de Westelijke Middellandse Zee.Title
Content