Harlekijnslak

Polycera quadrilineata (O. F. Müller, 1776)

Subfamily
Polycerinae
Family
Polyceridae
Superfamily
Polyceroidea
Infraorder
Doridoidei
Suborder
Doridina
Order
Nudibranchia
Superorder
Nudipleura
Subterclass
Ringipleura
Infraclass
Euthyneura
Subclass
Heterobranchia
Class
Gastropoda
Phylum
Mollusca
Kingdom
Animalia
Polycera quadrilineata
Harlekijnslak © Peter H. van Bragt
Polycera quadrilineata
Eikapsel © Peter H. van Bragt
Voedsel © Peter H. van BRAGT

Lengte

Max. ca. 45 mm.

Synoniemen

Doris quadrilineata (original name)Doris cornutaDoris flavaDoris ornataPolycera lineatusPolycera mediterraneaPolycera nigrolineataPolycera nigropictaPolycera ornataPolycera salamandraPolycera typicaPolycera varians

Karakteristieke kenmerken

Vier tot zes gele, slanke, spitse uitsteeksels op voorrand van kop. Rhinoforen zonder schede met gemiddeld 11-14, max. 19, lamellen. Twee, meestal slanke, spitse peribranchiale papillen vlak naast en achter de kieuwkrans.

Andere kenmerken

Lengte tot 45 mm. Slanke slak. Rhinoforen met een kale punt en transversale lamellen op het bredere, bovenste 2/3de deel. Twee korte koptentakels met een longitudinale groef. Kieuwkrans met gemiddeld 6-7, max. 11 enkelvoudig geveerde kieuwen, tussen twee iets naar achter geplaatste peribranchiale papillen. Deze papillen zijn meestal slank, rond en met één spitse of stompe punt. Soms zijn de papillen verbreed met twee of meer punten.

Te verwarren met

Breedkop-harlekijnslak Polycera faeroensis, Noorse harlekijnslak P. norvegica, Cornwall-harlekijnslak P. kernowensis en Oranje plooislak Ancula gibbosa.

Kleur

Semitransparant wit lichaam. Geel of oranje pigment op de uiteinden van alle uitsteeksels. Op de kop, rug en zijkanten van het lichaam, zeer variabele, in aantal, vorm en grootte, gele of oranje pigmentvlekken en -strepen, die meestal wratachtig, enigszins verhoogd op de huid staan, en in 5-9 onderbroken lengtestrepen gerangschikt zijn. Deze strepen zijn niet altijd duidelijk herkenbaar. Deze pigmentvlekken zijn bij deze soort meestal meer aanwezig dan bij de andere Nederlandse soorten harlekijnslakken. Soms met extra zwarte pigmentvlekken en -strepen: melanisme. Mits aanwezig, zwart pigment altijd zeer variabel in grotere vlekken of strepen op de binnenzijde van de rhinoforen, kieuwen, kop, rug en/of zijkanten en staat niet wratachtig verhoogd op de huid. Ook niet in de vorm van uitsluitend fijne vlekjes of puntjes als bij de Noorse harlekijnslak Polycera norvegica.

Eieren

Een wit, kort, dik lint dat vastgehecht op de zijkant, in een linksgewonden spiraal met 1-2 windingen, meestal wordt afgezet op de prooi. Te verwarren met eiersnoeren van de andere Nederlandse harlekijnslakken. Tot ca. 20.000 eitjes per eiersnoer.

Prooi

Mosdiertjes, Bryozoa: diverse soorten struikachtige en korstvormige mosdiertjes, o.a. Harig kantmosdiertje Electra pilosa, Steenmosdiertje crupocellaria scruposa en Wimpermosdiertje Bicellariella ciliata (foto).

Endo- en Ectoparasieten

Er zijn momenteel nog geen bevestigde, geregistreerde Nederlandse waarnemingen bekend van copepode parasieten, op of in deze soort.

Seizoenstrend

In Nederland wordt de soort jaarlijks en gedurende het gehele jaar waargenomen. De meeste eiersnoeren tussen mei en november. Elders in Europa wordt de soort ook gedurende het gehele jaar waargenomen, met de meeste waarnemingen van februari t/m september.

Verspreiding in Nederland

Eerste Nederlandse waarneming in 1970. In de Oosterschelde en op wrakken en boeien in de Noordzee. Sinds 2011 algemeen tot massaal aanwezig in de Oosterschelde. Ook aanwezig in de Westerschelde, zelden in het Zuidwestelijke Grevelingenmeer. Niet in het Veerse Meer en Haringvliet. Waarschijnlijk ook in de Waddenzee.

Verspreiding in Europa

IJsland, Noorwegen, Westkust van Zweden, Denemarken, Groot Brittannië, Ierland, Nederland tot in de Westelijke Middellandse Zee en de Azoren.