Blauwtipje
Antiopella cristata (Delle Chiaje, 1841)
Family
Janolidae
Superfamily
Proctonotoidea
Suborder
Cladobranchia
Order
Nudibranchia
Superorder
Nudipleura
Subterclass
Ringipleura
Infraclass
Euthyneura
Subclass
Heterobranchia
Class
Gastropoda
Phylum
Mollusca
Kingdom
Animalia
Blauwtipje © Peter H. van BRAGT
Eikapsel © Peter H. van BRAGT
© Peter H. van BRAGT
Lengte
30 mm, max. 75 mmSynoniemen
Eolis cristata (original name)Antiopa splendidaEolidia cristataJanolus cristatusJanus spinolae
Karakteristieke kenmerken
Gladde cerata, lopen ook voor de rhinoforen, over de gehele koprand door. Tussen de rhinoforen, aan de basis, een carunkel. Vertakkingen van de middendarmklier zijn goed zichtbaar in het lichaam en alle cerata. Onder de apices van de cerata zijn deze 2- of meervoudig vertakt.Te verwarren met
Onmiskenbaar
Andere kenmerken
Lengte tot 75 mm maar meestal niet groter dan 30 mm. Lichaam bezet met
enigszins gezwollen gladde cerata. Zonder cerata op de goed zichtbare,
smalle, lange staart en de centrale rug. De cerata zijn aan de basis
smaller dan in het midden. De top van de cerata is meestal spits, soms
enigszins afgerond. Rhinoforen met lamellen die een structuur van
schuine groeven die gedraaid om de as van de rhinoforen staan. Korte
koptentakels, die vaak niet herkenbaar zijn door de overhangende cerata.
Brede voet met op de hoeken van de voorrand korte stompe punten.Kleur
Lichaam is transparant, soms lichtgeel. Gevarieerde witte en/of blauwe pigmentvlekken op de voet en de rug. Op de punten van de cerata een witte pigmentkap, vaak in combinatie met een karakteristieke lichtblauwe diffuse band. Op de staartpunt een witte en/of blauwe streep. Uiteinden rhinoforen met een witte pigmentkap.Eieren
Onmiskenbaar. Een eenvoudig te herkennen dunne, lange karakteristieke
kralenketting met omgebogen U-vormige lussen. Wordt afgezet in een
meestal redelijk goed geordende, linksgedraaide spiraal op of in de
buurt van de prooi. Per kraaltje tot ca. 250 embryo's en 160.000
embryo's per eiersnoer.Prooi
Mosdiertjes, Bryozoa: diverse struikvormige soorten mosdiertjes: o.a. Wimpermosdiertje Bicellariella ciliata, Steenmosdiertje Scrupocellaria scruposa en Spiraalmosdiertje Crisularia plumosa.Endo- en Ectoparasieten
In de Oosterschelde worden jaarlijks en regelmatig door de ectoparasitaire copepode Doridicola agilis aff. geïnfecteerde slakken waargenomen. Soms met meer dan honderd parasieten op een enkel slak. Er zijn geen Nederlandse waarnemingen bekend van endoparasieten in deze soort. Seizoenstrend
De soort wordt jaarlijks in de Oosterschelde waargenomen. De meeste waarnemingen in de zomer en het najaar. Eiersnoeren: meestal laat in de zomer en in het najaar. Elders in Europa is de soort het gehele jaar waargenomen, met de meeste waarnemingen van april t/m september.Verspreiding in Nederland
Eerste Nederlandse waarneming is van 1922. Algemeen in de Oosterschelde.
Minder in Westerschelde, Grevelingenmeer, bij Den Helder en in de
Waddenzee. Aangetroffen op veel plaatsen in de Noordzee. Niet bekend van
het Veerse Meer en Haringvliet.Verspreiding in Europa
Noorwegen, Zweden, Duitsland, Groot Brittannië, Ierland, Nederland, Frankrijk, Spanje, Portugal, en de Middellandse Zee.Title
Content